-
1 een obstakel nemen
een obstakel nemen -
2 obstakel
-
3 franchir
franchir [frãsĵier]〈 werkwoord〉1 passeren ⇒ oversteken, -springen, -klimmen, -vliegen, -gaan♦voorbeelden:franchir les difficultés • de moeilijkheden overwinnenfranchir un obstacle • een obstakel nemenfranchir le seuil • over de drempel stappen→ pasv1) passeren, oversteken, overgaan2) afleggen [afstand] -
4 franchir un obstacle
franchir un obstacle -
5 leap
n. sprong; aanloop--------v. springen; aanloop nemen; doen springenleap1[ lie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sprong ⇒ gesprongen afstand; plotselinge toename/verandering; (door een sprong te passeren) hindernis/obstakel♦voorbeelden:————————leap21 (op/vooruit) springen2 plotseling/(als) met een sprong geschieden♦voorbeelden:¶ leap out (at someone) • eruit springen (voor iemand), opvallen (bij iemand)her heart leaped up • haar hart maakte een sprongetje→ look look/II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
6 hurdle
n. horde; hindernis--------v. horde; hindernishurdle1[ hə:dl] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 〈 voornamelijk meervoud〉horde(loop/ren)————————hurdle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский